Māori en Pākehā
Zo’n 800 jaar voordat de eerste Europeanen voet aan wal zetten, kwamen de ‘Vikingen van de Zonsopgang’ aan op het, naar wordt aangenomen, onbewoonde Noordeiland van Nieuw-Zeeland. Hun nazaten kregen de naam Māori, hetgeen vertaald kan als ‘gewoon volk’. In wetenschappelijke kringen is er min of meer consensus, dat deze ‘Vikingen van de Zonsopgang’ van oorsprong Austronesianen zijn , afkomstig uit Zuidoost-Azië. Daarnaast zijn er ook nog theorieën over herkomstgebieden in het Midden Oosten (Egypte en Mesopotamië) , maar ook uit Zuid amerika. Taalkundig en archeologisch echter ligt een herkomst uit het Polynesische eilandenrijk meer voor de hand. De voorouders van de Maori zouden zo’n 2000 to 3000 jaar geleden vanuit Polynesië naar het gebied van de Zuid-Chinese Zee zijn getrokken. Belangrijke ontwikkelingen in de bouw van schepen, waren de introductie van het zeil en het toepassen van de zogenaamde ‘outriggers’, maakten zeereizen over grotere afstanden mogelijk. Sommige groepen zouden zelfs op Madagaskar zijn aangekomen, anderen meer in het zuidoosten, in wat nu Maleisië is, alsmede de Indonesische en Philippijnse Eilanden.
De Pacifische Austronesianen die hun weg via de Melanesische Eilandengroep vervolgden, bereikten rond 1300 jaar voor het begin van de jaartelling Fiji en Samoa, daarna rond 1100 jaar (voor het begin van de jaartelling) Tonga. Vanuit Oost-Polynesië werd uiteindelijk rond 1200 jaar (na begin van de jaartelling) het Land van de lange witte wolk ‘Aotearoa’ bereikt, het land, dat wij nu kennen als Nieuw-Zeeland.
In december 1642 dienden de eerste pākehā zich aan...........
De Pacifische Austronesianen die hun weg via de Melanesische Eilandengroep vervolgden, bereikten rond 1300 jaar voor het begin van de jaartelling Fiji en Samoa, daarna rond 1100 jaar (voor het begin van de jaartelling) Tonga. Vanuit Oost-Polynesië werd uiteindelijk rond 1200 jaar (na begin van de jaartelling) het Land van de lange witte wolk ‘Aotearoa’ bereikt, het land, dat wij nu kennen als Nieuw-Zeeland.
In december 1642 dienden de eerste pākehā zich aan...........
Abel Tasman
In 1641 kreeg VOC-kapitein Franchoijs Jacobsz. Visscher de opdracht van Gouverneur-Generaal Van Diemen het Terra Australis Incognita, het Onbekende Zuidland te verkennen en in kaart te brengen. Het Onbekende Zuidland zou een groot continent zijn, dat het zuidelijk deel van de aarde bedekte. De VOC had al wel eerder schepen naar het Zuidland gestuurd, maar het verwachte continent was niet aangetroffen. In de voorbereidingen voor de expeditie stelde Visscher een aantal mogelijkheden voor. Uiteindelijk koos de VOC-leiding voor een route vanuit Batavia naar Mauritius in de Indische Oceaan om vervolgens in zuidoostelijke richting naar een gebied tussen de 51e en 54e breedtegraad te varen. Zo kon optimaal van de Pasaatwinden gebruik worden gemaakt.
Op 14 augustus 1642 vertrok de expeditie bestaande uit het fluitschip ‘Zeehaen’ en het jacht ‘Heemskerck’ onder leiding van Abel Jansz. Tasman vanuit Batavia. Tasman’s opperstuurman aan boord van de ‘Heemskerck’ was Visscher. Op de ‘Zeehaen’ voer ook handelsman Isaac Gilsemans mee. Hij was bovendien als tekenaar aangesteld om nieuwe gebieden en kustlijnen op te tekenen en in kaart te brengen.
Vanwege de zware zeegang en het slechte weer, moest de vloot de geplande koers naar het zuid-oosten zodanig aanpassen, dat niet op een breedte van 54° Zuid naar het oosten kon worden gevaren, maar slechts op 43° Zuiderbreedte. Het zou nog tot 24 november 1642 duren, voordat er land in zicht kwam. Het was de zuidwestelijke kust, van het eiland, dat wij nu als Tasmanië kennen. Aan de oostkust van het eiland gingen de twee schepen voor anker en liet Tasman een paal neerzetten met daarin het merkteken van de VOC. Hij noemde het land naar zijn opdrachtgever en doopte het Anthoonij van Diemenslandt.
De reis werd voortgezet en op 13 december kwam opnieuw “een hooch verheven landt” in zicht. Het bleek, dat de vloot vanuit Tasmanië recht op de westkust van het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland gevaren. De ‘Heemskerck’ en de ‘Zeehaen’ vervolgden hun weg naar het noorden. Het zou nog vijf dagen duren, voordat er een geschikte ankerplaats voor de vloot was gevonden. Op 18 december gingen de schepen voor anker in wat nu de Golden Bay* heet. Aan land zag men enige tekenen van menselijke bewoning. Hier en daar werd rook gezien, “alwaer van d’Inwoonderen vier gemaeckt wiert”. Hier zagen bemanningsleden van de schepen een dag later voor het eerst Maori’s, de oorspronkelijke bewoners van Nieuw-Zeeland.
Op 19 december kwam er een Maori waka aanvaren. Tasman beschrijft ze in zijn journaal: “...van gemeene langhte maer groff van stemme ende gebeente, hun coleur tusschen bruijn ende geel, hadden zwart hair recht boven opde cruijne des hoofts vast gebonden in manieren ende fatzoene als de Japannen achter aen ’t hooft doch wel soo langh ende dijck van haire; waerop een groote dijcke witte veder stont....”. Ook beschrijft hij hun boot: “...twee lange smalle praeuwen aenden ander, waer over eenige plancken ofte ander sittuijch geleijdt was, zulcx dat men boven water onder ’t vaertuijch door sien can hunne pangaijen”. De waka voer weer richting kust. Er werd besloten dichter naar de kust te varen want daar was een goede ankerplaats en de bevolking leek vriendschap te zoeken. Opnieuw kwamen er waka’s vanaf de kust naar de twee Nederlandse schepen.
Om onduidelijke reden raakten de Nederlanders en de Maori slaags. Een sloep die van de ‘Zeehaen’ naar de ‘Heemskerck’ voer, werd door een waka geramd. Kwartiermeester Cornelis Joppen werd verschillende keren in zijn nek gestoken en viel overboord. Oo de andere zeelieden werden aangevallen. Drie zeelieden waren meteen dood, een vierde werd dodelijk gewond. De kwartiermeester en de twee andere matrozen zwommen naar de ‘Heemskerck’ en konden levend de snel uitgezette sloep bereiken. Vanaf beide schepen werd nu met geweren en kanonnen op de Maori’s geschoten. Tasman liet de ankers lichten om zich vervolgens uit de voeten te maken “....alzoo niet conden oordelen hier eenige vruntschap met dit volcq te maecken, noch water off ververzinge te becoomen zoude sijn”.
De baai waar de schepen voor anker hadden gelegen kreeg de naam ‘Mordenaers Baij’. Na de harde confrontatie zette de Nederlandse vloot koers naar het noorden en werd de westkust van het Noordereiland van Nieuw-Zeeland verkend. Op 4 januari 1643 bereikten de schepen van Tasman en Visscher het meest noordelijke punt van het eiland. Dit punt werd vernoemd naar de vrouw van de Gouverneur-Generaal: Kaap Maria van Diemen (nu Kaap Reinga). In de buurt van deze kaap bleek het niet mogelijk om water in te slaan. Dit werd echter wel noodzakelijk omdat de voorraden begonnen op te raken. Er was behoefte aan nieuw, vers water en vers voedsel. Tasman en zijn mannen zeilden verder en na een aantal weken zeilen, gingen de schepen op 21 januari voor anker bij een eiland dat ze ‘Amsterdam’ noemden.
Het was er de ontdekkingsreizigers alles aan gelegen een herhaling van de eerdere gewelddadigheden te vermijden. Klaarblijkelijk overwon de nieuwsgierigheid de angst van de bevolking van het eiland Amsterdam (nu Tongataboe), want spoedig kwam een aantal inwoners op de schepen af en vond er een voorzichtige uitwisseling van geschenken vond plaats. Nadat Tasman had besloten dat er voldoende vers voedsel aan boord was werd er verder gezeild, op zoek naar water. Bij een ander eiland, dat de naam ‘Middelburch’ (nu Eoewa of Eua) kreeg, werd alsnog water ingenomen. Enkele dagen na het verlaten van het eiland, kwamen de ‘Heemskerck’ en de ‘Zeehaen’ in zwaar weer. Harde winden kwamen opzetten, terwijl de schepen zich in de buurt van gevaarlijke riffen bevonden. Op 22 februari kregen de Nederlanders de eerste eilanden voor de kust van Nieuw-Guinea in zicht en op 15 juni 1643 kwamen de schepen uiteindelijk weer terug in Batavia.
In januari 1644 vetrokken Tasman en Visscher voor hun volgende expeditie naar het nu niet meer zo onbekende Zuidland.
Op 14 augustus 1642 vertrok de expeditie bestaande uit het fluitschip ‘Zeehaen’ en het jacht ‘Heemskerck’ onder leiding van Abel Jansz. Tasman vanuit Batavia. Tasman’s opperstuurman aan boord van de ‘Heemskerck’ was Visscher. Op de ‘Zeehaen’ voer ook handelsman Isaac Gilsemans mee. Hij was bovendien als tekenaar aangesteld om nieuwe gebieden en kustlijnen op te tekenen en in kaart te brengen.
Vanwege de zware zeegang en het slechte weer, moest de vloot de geplande koers naar het zuid-oosten zodanig aanpassen, dat niet op een breedte van 54° Zuid naar het oosten kon worden gevaren, maar slechts op 43° Zuiderbreedte. Het zou nog tot 24 november 1642 duren, voordat er land in zicht kwam. Het was de zuidwestelijke kust, van het eiland, dat wij nu als Tasmanië kennen. Aan de oostkust van het eiland gingen de twee schepen voor anker en liet Tasman een paal neerzetten met daarin het merkteken van de VOC. Hij noemde het land naar zijn opdrachtgever en doopte het Anthoonij van Diemenslandt.
De reis werd voortgezet en op 13 december kwam opnieuw “een hooch verheven landt” in zicht. Het bleek, dat de vloot vanuit Tasmanië recht op de westkust van het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland gevaren. De ‘Heemskerck’ en de ‘Zeehaen’ vervolgden hun weg naar het noorden. Het zou nog vijf dagen duren, voordat er een geschikte ankerplaats voor de vloot was gevonden. Op 18 december gingen de schepen voor anker in wat nu de Golden Bay* heet. Aan land zag men enige tekenen van menselijke bewoning. Hier en daar werd rook gezien, “alwaer van d’Inwoonderen vier gemaeckt wiert”. Hier zagen bemanningsleden van de schepen een dag later voor het eerst Maori’s, de oorspronkelijke bewoners van Nieuw-Zeeland.
Op 19 december kwam er een Maori waka aanvaren. Tasman beschrijft ze in zijn journaal: “...van gemeene langhte maer groff van stemme ende gebeente, hun coleur tusschen bruijn ende geel, hadden zwart hair recht boven opde cruijne des hoofts vast gebonden in manieren ende fatzoene als de Japannen achter aen ’t hooft doch wel soo langh ende dijck van haire; waerop een groote dijcke witte veder stont....”. Ook beschrijft hij hun boot: “...twee lange smalle praeuwen aenden ander, waer over eenige plancken ofte ander sittuijch geleijdt was, zulcx dat men boven water onder ’t vaertuijch door sien can hunne pangaijen”. De waka voer weer richting kust. Er werd besloten dichter naar de kust te varen want daar was een goede ankerplaats en de bevolking leek vriendschap te zoeken. Opnieuw kwamen er waka’s vanaf de kust naar de twee Nederlandse schepen.
Om onduidelijke reden raakten de Nederlanders en de Maori slaags. Een sloep die van de ‘Zeehaen’ naar de ‘Heemskerck’ voer, werd door een waka geramd. Kwartiermeester Cornelis Joppen werd verschillende keren in zijn nek gestoken en viel overboord. Oo de andere zeelieden werden aangevallen. Drie zeelieden waren meteen dood, een vierde werd dodelijk gewond. De kwartiermeester en de twee andere matrozen zwommen naar de ‘Heemskerck’ en konden levend de snel uitgezette sloep bereiken. Vanaf beide schepen werd nu met geweren en kanonnen op de Maori’s geschoten. Tasman liet de ankers lichten om zich vervolgens uit de voeten te maken “....alzoo niet conden oordelen hier eenige vruntschap met dit volcq te maecken, noch water off ververzinge te becoomen zoude sijn”.
De baai waar de schepen voor anker hadden gelegen kreeg de naam ‘Mordenaers Baij’. Na de harde confrontatie zette de Nederlandse vloot koers naar het noorden en werd de westkust van het Noordereiland van Nieuw-Zeeland verkend. Op 4 januari 1643 bereikten de schepen van Tasman en Visscher het meest noordelijke punt van het eiland. Dit punt werd vernoemd naar de vrouw van de Gouverneur-Generaal: Kaap Maria van Diemen (nu Kaap Reinga). In de buurt van deze kaap bleek het niet mogelijk om water in te slaan. Dit werd echter wel noodzakelijk omdat de voorraden begonnen op te raken. Er was behoefte aan nieuw, vers water en vers voedsel. Tasman en zijn mannen zeilden verder en na een aantal weken zeilen, gingen de schepen op 21 januari voor anker bij een eiland dat ze ‘Amsterdam’ noemden.
Het was er de ontdekkingsreizigers alles aan gelegen een herhaling van de eerdere gewelddadigheden te vermijden. Klaarblijkelijk overwon de nieuwsgierigheid de angst van de bevolking van het eiland Amsterdam (nu Tongataboe), want spoedig kwam een aantal inwoners op de schepen af en vond er een voorzichtige uitwisseling van geschenken vond plaats. Nadat Tasman had besloten dat er voldoende vers voedsel aan boord was werd er verder gezeild, op zoek naar water. Bij een ander eiland, dat de naam ‘Middelburch’ (nu Eoewa of Eua) kreeg, werd alsnog water ingenomen. Enkele dagen na het verlaten van het eiland, kwamen de ‘Heemskerck’ en de ‘Zeehaen’ in zwaar weer. Harde winden kwamen opzetten, terwijl de schepen zich in de buurt van gevaarlijke riffen bevonden. Op 22 februari kregen de Nederlanders de eerste eilanden voor de kust van Nieuw-Guinea in zicht en op 15 juni 1643 kwamen de schepen uiteindelijk weer terug in Batavia.
In januari 1644 vetrokken Tasman en Visscher voor hun volgende expeditie naar het nu niet meer zo onbekende Zuidland.
Golden Bay Museum, Takaka
Het Golden Bay Museum in Takaka heeft een permanente tentoonstelling over Abel Tasman ingericht.
Abel Tasman Kabinet, Lutjegast
In de geboorteplaats van Tasman, Lutjegast, is een klein museum aan de ontdekkingsreiziger gewijd.
Bronnen
Maori Tribes of New Zealand – Te Ara The Encyclopedia of New Zealand, Auckland 2008. ISBN 978-1-86953-739-5
Mana Maori, de Kracht van Nieuw-Zeelands Eerste Bewoners, Fanny Wonu Veys, Museum Volkenkunde Leiden, 2010. ISBN 978-90-8728-084-0
First Settlers - Te Ara The Encyclopedia of New Zealand, www.teara.govt.nz
Arrival of the Maori by Michael King in Insight New Zealand, Basingstoke 1995. ISBN 9-62421-212-0
Abel Tasman Kabinet Lutjegast
Golden Bay Museum, Takaka
Mana Maori, de Kracht van Nieuw-Zeelands Eerste Bewoners, Fanny Wonu Veys, Museum Volkenkunde Leiden, 2010. ISBN 978-90-8728-084-0
First Settlers - Te Ara The Encyclopedia of New Zealand, www.teara.govt.nz
Arrival of the Maori by Michael King in Insight New Zealand, Basingstoke 1995. ISBN 9-62421-212-0
Abel Tasman Kabinet Lutjegast
Golden Bay Museum, Takaka